I. Het bezoek van engel Gabriël op aarde.
II. Het hondje.
III. Het slecht vijffrankstuk
IV. "Den Binder"
V. Restitutie.
VI. De Stier.
VII. Berouw.
VIII. Peetje Pruis.
IX. Van toekomst en verleden.
Tante Zeunia lag op sterven...
Belzemien en Standje waren haar in der haast nog eens gaan bezoekenen hadden haar zeer zwak gevonden. Zij had geen adem meer en haarbeenen waren dik gezwollen van het water. Alleen de geest bleeftamelijk helder. Tante maakte zich geen illuzies over haar toestand.
—'t Es uit mee mij," had ze zuchtend-hoofdschuddend gekreund. En nogeens had ze gevraagd naar Leontientje, klagend dat zij 't kind inzooveel jaren niet gezien had, vreezend dat ze sterven zou, zonderhaar nog eens te zien.
—Willen w' heur schrijven dat ze komt, Tante?" had Belzemienvoorgesteld, steeds bezorgd, de stervenszieke, rijke erftante in alhaar grillen te voldoen.
—Ha... ge zoedt meschien keune probeeren," had Tante gezucht.
En Belzemien, en ook Standje, hadden beloofd dat zij nogdienzelfden avond zouden schrijven.
Leontientje was Tante Zeunia's eenig achternichtje. Haar moeder, teParijs met een Vlaming getrouwd en aldaar overleden, wasBelzemien's, en Standje's zuster. Ook zij hadden het kind sindslange jaren niet teruggezien. Zij was voor 't laatst bij hen gekomentijdens haar Eerste Communie, die zij op 't geboortedorpje hadgedaan, een jaar of tien geleden. Heel kort daarop was haar moedergestorven, en de familie-relaties, door tijd en afstand toch al zeerverzwakt, hadden daarmee zoo goed als opgehouden.
Belzemien en Standje drukten stil-troostend, zonder overtuiging,Tante's slappe, als een rond kussentje glimmend=gezwollen hand enverlieten, door de non-verpleegster tot aan de voordeur vergezeld,het somber en bedompt klein-renteniershuisje, waar Tante, sinds zijhaar boerderij verliet, de laatste dertig jaren van haar levensuf-eentonig met een dienstmeid had gesleten. Zij ademden weer vrijertoen zij buiten waren en spoedden zich huiswaarts.
—Wat dijnkt er ou van?" vroeg Standje.
—Dat 't uit es, al uren uit," antwoordde Belzemien.
—Joa moar, aangoande Leontientsje, wil ik zeggen?" meende Standje.
—Ooo!..." zei Belzemien eensklaps zeer gewichtig. "Ha... we zillewij moete schrijven, e-woar?"
Beiden liepen een poosje zwijgend door de stille dorpstraat, iederverdiept in zijn eigen gedachten. Er drukte een vage, onuitgesprokenbezorgdheid op hun gemoed. Ja, 't was wel vervelend dat Tante daarsteeds op terugkwam. Wat had ze nu toch eigenlijk aan datachternichtje, dat ze slechts twee-of-driemaal in haar leven hadgezien? Als ze die nu maar niet in haar testament ging bevoordeelen!Belzemien schudde 't hoofd en zei, antwoordend op een onuitgedruktevraag van zijn jongeren broeder:
—Ouwe meinschen hen oardige gedachten, moar doar 'n es niets aan tedoene: we moete schrijven. As we 't nie 'n deen zoe z' ons meschienkeunen ontirven."
—Loat er ons thuis op ons gemak mee Coben en Kerdúle over spreken,"raadde Standje.
Z