trenarzh-CNnlitjarufanl

Produced by Marc D'Hooghe

DE KLEINE JOHANNES

van

FREDERIK VAN EEDEN

Aan mijn vrouw

I

Ik zal u iets van den kleinen Johannes vertellen. Het heeft veel van eensprookje, mijn verhaal, maar het is toch alles werkelijk zoo gebeurd.Zoodra gij het niet meer gelooft, moet ge niet verder lezen, want danschrijf ik niet voor u. Ook moogt ge er den kleinen Johannes nooit overspreken, als ge hem soms ontmoet, want dat zou hem verdriet doen en hetzou mij spijten, u dit alles verteld te hebben.

Johannes woonde in een oud huis met een grooten tuin. Het was ermoeilijk den weg te vinden, want in het huis waren veel donkereportaaltjes, trappen, kamertjes en ruime rommelzolders, en in den tuinwaren overal schuttingen en broeikasten. Het was een heele wereld voorJohannes. Hij kon er verre tochten in maken en hij gaf namen aan alleswat hij ontdekte.

Voor het huis had hij namen uit het dierenrijk: de rupsenzolder, omdathij er rupsen groot bracht; het kippenkamertje, omdat hij daar eens eenkip gevonden had. Die was er niet van zelve gekomen, maar daar doorJohannes' moeder te broeien gezet. In den tuin koos hij namen uit hetplantenrijk, en lette daarbij vooral op de voortbrengselen, die voor hemvan belang waren. Zoo onderscheidde hij een frambozenberg, eendirkjesbosch en een aardbeiëndal. Heel achter was een plekje, dat hijhet paradijs noemde en daar was het natuurlijk erg heerlijk. Daar waseen groot water, een vijver, waar witte waterleliën dreven en het rietlange fluisterende gesprekken hield met den wind. Aan de overzijde lagende duinen. Het paradijs zelf was een klein grasveldje aan dezen oever,omringd door kreupelhout, waartusschen het nachtegaalskruid hoogopschoot. Daar lag Johannes dikwijls in het dichte gras en tuurdetusschen de schuifelende rietbladen door naar de duintoppen over hetwater. Op warme zomeravonden was hij daar altijd en lag uren te staren,zonder zich ooit te vervelen. Hij dacht aan de diepte van het stille,heldere water voor zich, hoe gezellig het daar moest zijn, tusschen diewaterplanten, in dat vreemde schemerlicht, en dan weer aan de verre,prachtig gekleurde wolken, die boven de duinen zweefden, wat daar welachter zou zijn en of het heerlijk zou zijn daarheen te kunnen vliegen.Als de zon juist was ondergegaan, stapelden de wolken zich daar zóóopeen, dat ze den ingang van eene grot schenen te vormen en in de dieptevan die grot schitterde het dan van zachtrood licht. Dat was watJohannes verlangde. Kon ik daarin vliegen! dacht hij dan. Wat zou daarwel achter zijn? Zou ik daar eenmaal, eenmaal kunnen komen …

Maar hoe dikwijls hij dat wenschte, telkens viel de grot in vale,donkere wolkjes uiteen, zonder dat hij er dichter bij konde komen. Danwerd het koud en vochtig aan den vijver en hij moest weer zijn donkerslaapkamertje in het oude huis gaan opzoeken.

Hij woonde daar niet geheel alleen; hij had een vader, die hem goedverzorgde, een hond die Presto en een kat die Simon heette. Natuurlijkhield hij van zijn vader het meest, maar Presto en Simon achtte hijvolstrekt niet zooveel beneden hem, als een groot mensch dat zou doen.Hij vertrouwde zelfs meer geheimen aan Presto dan aan zijn vader, envoor Simon gevoelde hij een eerbiedig ontzag. Nu, dat was geen wonder!Simon was een groote kat met glanzig zwart vel en een dikken staart. Menkon hem aanzien, dat hij volkomen overtuigd was van zijn eigen grootheiden wijsheid. Hij bleef altijd even deftig en voornaam, zelfs als hijzich verwaardigde even met een rollende kurk te spelen, of achter eenboom een vergeten haringkop op te knauwen. Bij de dolle uitgelat

...

BU KİTABI OKUMAK İÇİN ÜYE OLUN VEYA GİRİŞ YAPIN!


Sitemize Üyelik ÜCRETSİZDİR!